Ik haal de schaal uit de oven en zet hem in het midden van de prachtig gedekte tafel. Onder een hoge berg zout, ligt de vis twintig minuten uit te rusten totdat zijn korst krokant en zijn vlees mals is. Ik schenk ondertussen de wijnglazen vol met een goed gekoelde goudgele Pouilly Fumé. Bij het kaarslicht breek ik de zoutkorst en verwijder het achtergebleven zout met een kwastje. Voorzichtig drapeer ik de graat loze spieren van de vis op de voorverwarmde, goudomrande, borden uit het servies wat mijn ouders een eeuw geleden kregen toen ze trouwden. Daarnaast serveer ik krokant gebakken aardappeltjes, zelfgemaakte mayonaise en een warme salade van paddenstoelen, erwtjes, zwarte linzen, prei en fijn gesneden, gebakken witlof met wat venkel. ‘Wat een feestmaal,’ zegt hij, ‘Mag ik dit vastleggen en posten?’ ‘Natuurlijk, wat zet je erbij?’ vraag ik. ‘Vis gevangen op deze plek, een lekkere verse snack,’ zegt hij na een tijdje. Voorzichtig snijd ik de korst open en terwijl ik een eerste stukje van de vis afsnij flitst het licht van zijn camera.